Dick Gout, fluitdocent en veel meer

BIOGRAFIE

Gout, Dick Gout coll HS089

door Hans Zirkzee

Auteur van het boek Jazz in Rotterdam, Hans Zirkzee interviewde en schreef over talloze jazzmuzikanten die een band met Rotterdam hebben of hadden. Musici die veel reizen en mensen ontmoeten hebben vaak mooie en interessante verhalen te vertellen. 
Deze biografie werd deels gepubliceerd in Jazz in Rotterdam en werd aangevuld met later beschikbaar gekomen informatie.

Dick Gout

(Rotterdam, 5 september 1938 - Ouderkerk aan den IJssel, 14 oktober 2007)

‘een muzikant heeft geen buren’

‘Je moet niet je best doen, je moet zingen!’

Dick Gout (Rotterdam, 5 september 1938 – Ouderkerk aan den IJssel, 14 oktober 2007) – p, fl, eigen combo’s.

Wegens zijn slechte gezondheid werkte Dick voornamelijk als docent. Al op jonge leeftijd was hij een talentvolle pianist met een grote aanleg voor improvisatie. In het begin van de jaren zestig nam hij dwarsfluitles bij Raymond Delnoye, solofluitist bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest en Hubert Barwahser, die verbonden was aan het conservatorium van Rotterdam. In zes jaar deed Dick alle examens die er te halen waren (B, orkest, piccolo). Als onderdeel van zijn eindexamen speelde hij in De Doelen het Concert voor fluit en harp van Mozart. Eind jaren zestig speelde hij op parttime basis als fluitist en piccolospeler met het Rotterdams Philharmonisch Orkest. In 1973 werd hij benoemd tot docent klassieke techniek fluit en methodiek aan het Rotterdams Conservatorium. Met een aantal collega’s richtte hij de afdeling Lichte Muziek op, de eerste in zijn soort in Nederland. Dick maakte deel uit van The Group van pianist Rob van der Linden. Door een reumatische aandoening – hij leed sinds zijn zeventiende aan de ziekte van Bechterew – lukte het hem niet meer om zelf te spelen. Desondanks was hij een grote inspirator van veel jazzfluitisten in Nederland.

Dick Gout speelde in allerlei jazzgelegenheden. Met zijn eigen combo won hij het jazzconcours van Breda.

Gout, Dick Quintet 17 en 18 nov 1959 Autoscope ad Pelgrimskade coll HM307
het kwintet Dick Gout op 17 november 1959 in het binnenterrein van het gebouw Autoscope aan de West Zeedijk. Bezetting Joop Hölzke (bas), Harry de Vries (vibrafoon), Dick den Hoed (drums), Hans Mantel (gitaar) en pianist Dick Gout

Twee oud-leerlingen, Jeroen Pek en Pieter de Mast, stelden hun herinneringen aan Dick Gout op schrift.

JEROEN PEK:

Dick was niet heel mededeelzaam over zijn achtergrond. Het lag gewoon niet in zijn aard om daar interessant over te doen. Eind jaren 60 speelde hij veel als fluitist en piccolospeler met het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Met name dat laatste schijnt in die context zijn sterke punt te zijn geweest. Een vaste aanstelling heeft hij nooit gehad, omdat fluitspelen door zijn ziekte vaak te zwaar was. Aan de afdeling Lichte Muziek van het conservatorium gaf hij klassieke techniek fluit aan de hoofdvakstudenten en bijvakkers die hoofdvak sax studeerden. Tevens gaf hij methodiek. Ik deed toelating in 1986, en achteraf weet ik niet of ik mijzelf toegelaten had. Ik had het jaar ervoor besloten het te doen na 6 jaar niet gespeeld te hebben. Mijn niveau was eigenlijk te laag, denk ik. Maar Dick zag er kennelijk wel wat in. Ik heb vijf jaar les van hem gehad. Het laatste jaar van Lucia Arents omdat Dick gevallen was en daarbij zijn nek had gebroken. Sindsdien is hij niet meer op het conservatorium terug geweest. Zijn gezondheid ging achteruit. Keer op keer kreeg hij de afgelopen 16 jaar aanslagen op zijn gezondheid te verwerken. Met bewondering kijk ik naar de mentale kracht, het uithoudingsvermogen en heel lang ook de humor waarmee hij die tegenslagen pareerde. Maar ook met verbazing; hoe hou je het tenslotte vol? Met diezelfde kracht heeft hij vorige maand uiteindelijk besloten dat het genoeg was. De tijd van 1986 tot 1991 moet voor Dick als docent een topperiode zijn geweest. Er liepen toen tussen de vier en zeven fluitstudenten rond in de afdeling Lichte Muziek. Het onalledaagse aan zijn lessen was dat hij niet zelf kon voorspelen. Als het ging om toonvorming, kleur en dergelijke sprak hij in beelden en vergelijkingen. Je moest daar wel sensitief voor zijn. In het begin intimideerde zijn strengheid mij enigszins, ik kreeg het gevoel dat alles in één week af moest, en dan nog zou het niet echt goed zijn. Ik heb hem dat toen ook gezegd. Sindsdien was het ijs gebroken. Pas na een jaar of drie zei hij op een dag: ‘En nu hoor ik Jeroen Pek.’ Toen begreep ik helemaal waar hij op uit was: het ontwikkelen van je eigen ‘stem’. Ik denk dat het in lichte muziek wellicht zwaarder telt dan elders. Overigens verbood hij mij wel om het Andante van Mozart te spelen. Hij begreep dat je in jazz anders moet klinken dan in klassiek. Hij had ook wat Spartaanse kantjes. Ook voor zichzelf. Hij heeft mij wel eens gezegd dat die te maken hadden met zijn Indische achtergrond. Opmerkingen als ‘je moet studeren met de radio aan, dan weet je of je je kunt concentreren’. Of: ‘studeren doe je op de hei of in een kast, dan weet je pas echt waar je staat, qua toon’. Of: ‘een muzikant heeft geen buren’, om aan te geven dat je je door niets moet laten afleiden. Hij had een gruwelijke hekel aan onechtheid en oneerlijkheid. Muziek die, zoals hij dat formuleerde, te veel ‘op de man’ gespeeld werd, dus op effect, winstbejag, waarbij de inhoud ondergeschikt was, daar gruwde hij van. Daar kon hij gerust bij tijd en wijle een flinke tirade over afsteken. Vol met spitsvondigheden overigens. Ook daar waar het ging over meer dan fluitspelen en muziek maken in het algemeen konden wij het goed met elkaar vinden. Hij verdiepte zich in heel veel verschillende zaken, waardoor er ook op filosofisch niveau dingen ontstonden. Hij beschouwde praten over muziek als zeer belangrijk. Hij was meer dan gemiddeld betrokken bij zijn studenten. Hij zorgde goed voor ze. Er mocht tijdens examens bijvoorbeeld niet gedold worden met zijn studenten. Bij hem zaten commissieleden op het puntje van hun stoel. Hij had een natuurlijke autoriteit en overwicht. Dat ging gepaard met weinig woorden. Vaak was een blik of een simpel ‘Tjessus!’ voldoende om iedereen bij de les te houden. Nooit heeft hij daardoor de lucht van een groot ego verspreid. Dat zat absoluut niet in zijn aard. Het was namelijk volstrekt normaal dat je hoge eisen aan jezelf stelt en dat strekt niet noodzakelijk tot meer eer. Ook toen we afgestudeerd waren bleef hij ons volgen, en een aantal van ons bleven hem opzoeken. Hij belde je op als hij je op de radio hoorde met de simpele woorden: ‘Ik hoorde één noot, en ik wist dat jij het was.’ Daar was ik altijd wel heel vereerd mee. Op mijn eindexamen stelde ik hem voor aan mijn familie als mijn fluitdocent. Waarop hij aanvulde: ‘Fluitdocent en nog veel meer.’ En zo was het. Rond die tijd was hij ook bezig om het stokje over te dragen aan zijn leerlingen. Mijn vervanging getuigde daarvan, maar hij gaf ook instrumenten weg aan een aantal van zijn studenten. Op mijn eindexamen zei hij: ‘je mag mijn Miyazawa kopen voor 2,50 gulden.’ Ik zei dat ik dat te duur vond. Om maar aan te geven hoe er soms gesproken werd. We begrepen elkaar goed, en hij vatte het op als een dankjewel. Hij was de eerste om te accepteren dat je op je eigen gebied een deskundige of autoriteit aan het worden of geworden was. Daar vond ik hem dus ook groots in, zonder ego-gedoe. Om je, met als basis de door hem aangedragen bagage, los te laten en te laten groeien in je eigen richting. Ik denk dat we daarom ook zo ontzettend verschillend van elkaar klinken. Hoewel hij zijn sterke voorkeuren en meningen had in de muziek stond hij open voor debat daarover. Ondanks dat hij geïnteresseerd was in fluitmerken en de ontwikkelingen (hij bezocht ooit de Haynes-fabriek) was hij verslingerd aan zijn oude Hammig uit de jaren 30. Een van zijn opmerkingen was dat het niet zo heel veel uitmaakte waar je op speelde, je neemt tenslotte toch altijd jezelf mee. Overigens spraken we tijdens de studie zelden over dit onderwerp. Wel nam hij Bart Platteau en mij mee naar Hildo Schuurman vanwege zijn ontwerp voor doppen op de stemkurk. Tot slot: je hebt mensen die weinig op de voorgrond treden maar indirect enorm bijdragen aan de ontwikkeling, promotie of klimaat van een vakgebied. Dick heeft zo’n stempel gedrukt op een niet onaanzienlijk, zo niet het overgrote deel van jazzfluitend Nederland. Niet alleen op ons, maar ook op mensen als Rob Bruil, John Devitt en Sebastiaan Joerense. En dus ook indirect op hun leerlingen.’

Gout, Dick en Hans Mantel 1959-ps
Dick Gout en Hans Mantel sr. 1959 (zie Jazzradar 21 november 2023)

PIETER DE MAST:

Dick Gout was voor mij een erg belangrijke leraar. Vlak na of misschien ook tijdens zijn conservatoriumstudie werd Dick o.a. fluitist van ‘The Group’, een ensemble dat jazzmuziek met ‘klassieke invloeden’ en veel maatwisselingen en ongebruikelijke maatsoorten speelde. Ik ben bij Dick Gout terechtgekomen omdat ik fluit speelde en van improviseren hield en Rotterdam destijds het enige conservatorium was waar je jazzfluit als hoofdvak kon studeren. Ik heb van 1986 tot 1991 les van Dick gehad; de laatste jaren van mijn studie (’92 DM*, ’94 UM*) van anderen, omdat Dick dat niet meer kon. Hij kwam nog wel naar mijn DM-examen. Ik weet nog goed dat hij toen van tevoren even naar me toe kwam, ik had hem al een half jaar niet gezien. Hij vroeg me: ‘En, Pieter? Wat gaat het worden?’ Ik antwoordde braaf dat ik mijn best zou gaan doen. Waarop Dick zei: ‘Je moet niet je best doen, je moet zingen!’ Zo’n uitspraak vind ik tekenend voor Dick. Hij was een man van weinig woorden, maar hij kon op het juiste moment precies de goede opmerking maken, zodat je in één klap van je zenuwen af was, of na een ‘dipje’ weer gemotiveerd de les uitkwam. Op die manier was hij ook een beetje een vaderfiguur, hij voelde of hoorde het direct aan je spel als je even ‘niet lekker in je vel zat’, en wist je daar weer uit te halen. Hij was ook geïnteresseerd in ons als personen. Hierbij werd hij geïnspireerd door boeken van Krishnamurti, een ander favoriet boekje was Zen in de kunst van het boogschieten van Herrigel. Het bijzondere aan de lessen vond ik dat ik in al die jaren geen noot van hem op dwarsfluit heb gehoord. Door zijn ziekte speelde hij nauwelijks meer, en al helemaal niet in de les. Toch heb ik dat voorspelen nooit echt gemist. Hij kon namelijk erg goed luisteren, en iets uitleggen, dat is toch waar het om gaat (iets voordoen is in de lespraktijk ook vaak een ‘zwaktebod’). Wellicht ook omdat hij zelf geen fluitcarrière meer najoeg, was hij als geen ander betrokken bij en loyaal aan zijn leerlingen. De fluitlessen waren trouwens vooral op het klassieke fluitspel gericht. Improvisatieles kregen wij van een jazzsaxofonist. Toonvorming en een ‘emotionele lading’ bij het spelen vond hij erg belangrijk. Hoewel hij zo nu en dan ook tips en trucs had, was het zeker geen technische benadering van het fluiten. In die tijd was dat voor mij de goede methode. Dicks lessen hebben zeker doorgewerkt in mijn spel. Omdat hij nooit iets voorspeelde zal het effect van zijn lessen bij iedereen weer anders zijn geweest. Dick leerde je vooral naar jezelf te luisteren, naar je toon en je persoon.’

*DM is docerend musicus. UM is uitvoerend musicus.

BRONNEN
Nederlands Fluit Genootschap
Jazz in Rotterdam, de geschiedenis van een grote stadscultuur
(2015)

Hans Zirkzee
Hans Zirkzee

Hans Zirkzee
‘mister’ jazz in Rotterdam,
muziekdocent,
saxofonist,
concertorganisator,
schrijver, jazz-historicus,
auteur van Jazz in Rotterdam
(de geschiedenis van een grotestadscultuur),
winnaar Dutilh-Prijs 2016

OVER R†JAM
Stichting Rotterdam Jazz Artists Memorial