Jazz connaisseur Hans Sonnenberg had veel te vertellen
Hans Zirkzee interviewt
Hans Zirkzee interviewt
Auteur van het boek Jazz in Rotterdam, Hans Zirkzee interviewde talloze jazzmuzikanten en jazzkenners die een band met Rotterdam hebben of hadden. Op 11 oktober 2007 sprak hij met jazz connaisseur Hans Sonnenberg. Hij schetst een prachtig beeld.
Later werd Sonnenberg voor de kunstsector een belangrijke autoriteit.
Het grootste deel van zijn collectie heeft hij nagelaten aan Boymans. Het ging om miljoenen!
OVER DE FOTO
Hans Sonnenberg gefotografeerd door Rinus Vuik
Hans Sonnenberg
(Makassar Indonesië, 22 februari 1928 - Rotterdam, 29 september 2017)
“NA MIJN 17E VERJAARDAG OP 22 FEBRUARI 1945 KON IK DE STRAAT NIET MEER OP”.
Hans Sonnenberg (Makassar Indonesië, 22 februari 1928 – Rotterdam, 29 september 2017) was een pionier in de Rotterdamse en de internationale kunstwereld, maar zijn jazzverleden is een lange tijd onbelicht gebleven. In een lijvig interview met Hans Zirkzee (d.d. 11 oktober 2007) vertelt de jazzkenner over zijn ervaringen met en de ontwikkelingen van de jazzmuziek sinds de Tweede Wereldoorlog.
Het is altijd de ondermaat die wint.
‘Na mijn 17e verjaardag op 22 februari 1945 kon ik de straat niet meer op. Ik was lang voor mijn leeftijd. Voor niks werd je opgepakt, dus ik bleef binnen. Niet ondergedoken, gewoon thuis. De razzia’s in Rotterdam waren een succes. Ze hebben alle bruggen omhoog getrokken en eerst wat buiten de bruggen lag opgepakt. Spangen, Hillegersberg, Schiebroek. Toen dat weg was hebben ze alles binnen de bruggen opgepakt. Niemand kan de stad uit en de Duitsers komen in volle bepakking de straat op. Hitler was een ‘zorgzame man’. We moesten van de luchtbescherming een briefje op de deur plakken, dat als er een bom viel, ze precies wisten hoeveel mensen er in huis waren. Ze hoefden alleen de deur maar open te doen, die Duitsers. Ze zagen precies wie daar woonden. Het ging onder het mom van als er een bom valt, blijven we net zolang zoeken tot we je onder het puin vandaan halen. Zo zat er bij die zogenaamde zorgzaamheid van Adolf Hitler altijd een addertje onder het gras. Tijdens de oorlog kon je eigenlijk niet meer naar jazz luisteren. Wij hadden wel een illegale radio, maar die kwam alleen ’s avonds om 7 uur voor radio Oranje te voorschijn. Je haalde het niet in je hoofd om op een ander tijdstip te luisteren. Wel zaten op de radiodistributie een stelletje gekken die de Duitsers een beetje om de tuin leidden, dat heette de Gil. Zij kwamen wel met jazzmuziek, maar dat duurde maar een half uurtje. Wat bij de Duitsers ook verboden was dat de brassectie swingende bewegingen maakte. Wat Ellington deed, zo van: oeaoewuh met vier saxen op een rij, dat was helemaal uit den boze. (Het Duitse Radio ‘de Gilclub’ was een quasi-geallieerde zender met moderne jazzmuziek. Gepresenteerd door Nederlandse schrijver Willem van den Hout, ook wel bekend als Willy van der Heide of Willem Waterman, de bedenker van de term Dolle Dinsdag, HZ.).
JIVEN
De jazz na de bevrijding viel eigenlijk erg tegen. De Amerikanen zorgden er enorm voor dat de soldaten het naar hun zin hadden. Al de grote orkesten, en dat geldt voor Ellington, Basie, moesten vercommercialiseerd gaan spelen. De ladycrooners kwamen ineens uit de lucht vallen. Als je de opnames van Ellington uit 1943 hoort, is het gewoon een vervelend dansorkest. Count Basie, idem dito. Als je de eerste opnames hoort van Stan Kenton uit 1945 is het niet om aan te horen. Hij kwam eigenlijk ook uit de lucht vallen. De enige die nog een beetje herrie schopte was Lionel Hampton en later Woody Herman, die toen een van de allerbeste orkesten had. Op de straatfeesten na de bevrijding dansten de Canadezen op een heel andere manier dan ze hier gewend waren bij Meyer et Fils. Ze gingen jiven, dus iedereen moest jiven leren. Toen ik zeventien was kon ik jiven als een idioot. Dan gooide ik mijn poten in de lucht en ging mijn partner er onder door en die pakte ik dan weer beet. Zij viel niet, ze bleef rustig overeind. Dat was een hele gekke tijd. Na de straatfeesten was het voor de jazz mager. Wel zijn, toen de Amerikanen weer naar huis gingen, de betere swingbands tot bloei gekomen. Ze hoefden geen concessies meer te doen aan al die soldaten en konden gewoon weer spelen wat ze zelf wilden.
CRISIS
Realiseer je goed dat heel de binnenstad tegen de vlakte lag. In 1920 werd het boulevardplan voor de ontwikkeling van de Coolsingel gepresenteerd. Een van de mensen die in het diepe springt is Dirk Reese met zijn tientallen cafés en het volkomen geflopte Concertgebouw Pschorr aan de Korte Hoogstraat. Die gooit hij dicht en hij maakt aan de Coolsingel een Pschorr van heb me jou daar. Na het bombardement zijn al die tenten weg. De Doelen is kapot, Pschorr is kapot, de Cosmopoliet, de Schiedamse dijk, de Tuschinsky theaters waar ook orkesten optraden. Bij Pschorr werd je altijd door de boezemvriend van Dirk Reese, Theo Moens, ontvangen. Met een hoge hoed op, altijd in jacket en hooggeëerd publiek en altijd danken voor hun komst, maar wat hij er nooit uit gekregen heeft waren de hoeren op dinsdag. Daar heeft hij een moeite voor gedaan. Het waren geen echte hoeren. Het waren zogenaamde keurige vrouwtjes die een centje wilden bijverdienen als de boeren in de stad waren voor de veemarkt. De Louis Armstrong (Pschorr en De Doelen in 1933) is natuurlijk de volkomen vercommercialiseerde Armstrong, die niets meer te maken heeft met de Armstrong uit de goede tijd, 1921-‘23, dat hij bij King Oliver speelde. Je had ook Nat Gonella. Stond er op de poster: ‘and his fine understanding of jazz.’ Hij was me een herrieschopper, daar was weinig understanding van jazz bij. Pschorr in de Hoogstraat is failliet gegaan omdat de musici te duur waren (laatste voorstelling onder Reese: 19 februari 1931, HZ). Als je in 1923 in Duitsland 50 duizend Mark op de bank hebt staan, kunt je er een postzegel van kopen voor een kaart aan je tante Ushi. Dan komt de Krach van 1929 en sleurt de hele boel mee. Rotterdam moet zo nodig zijn boulevardproject met Tivoli, Old Dutch, Klutgen, het postkantoor, het stadhuis, de Beurs en de Bijenkorf. Midden in de crisis. Het lapje grond voor de Beurs was al gereserveerd in de jaren ’20, maar werd pas in 1936-38 bebouwd. Een grote concurrent van de jazz in die tijd zijn de Hongaarse orkesten geweest. Die zaten in alle restaurants en bodega’s.
CLUBS
Bij het eerste optreden van de Ramblers na hun veroordeling door de ereraad (in 1946, HZ) zaten alle Nederlandse orkesten die in de ban waren gedaan in de zaal: Dick Willebrandts, Boyd Bachman. Die Bachman was ontzettend brutaal. Hij vond het leuk om met zijn flitsende, witte pak en hoed op de tram te stappen en als er dan Duitsers stonden Engels te gaan praten. Ze konden hem toch niet pakken, want hij had een Deens paspoort op zak en Denemarken is nooit in oorlog geweest met Duitsland. In die tijd had Van de Broek & Bakema op het land van Hoboken allemaal noodgebouwtjes gemaakt. Een steentje en wat bordkarton, dat heeft er jaren gestaan. Van 1941-’42 tot ver na de oorlog. Toen de clubs (Tarantella/Cascade, Habanera en L’Ambassadeur) in gebruik waren voor de militairen, hadden ze allemaal een eigen orkest en Parkzicht ook. De combinatie van de bands van L’Ambassadeur met Cascade was eigenlijk een huisorkest. Er zaten mensen in die de arrangementen van Stan Kenton speelden. Later kwam Rob Pronk (p, tmp) uit Den Haag er bij. De eigenaresse van Cascade wilde absoluut niet dat haar musici in L’Ambassadeur optraden. De musici gingen dus onder een andere naam spelen. Er waren vaak vierhonderd man in de zaak, totdat de brandweer zei: ‘nou is het afgelopen.’ We hadden een keer geluk. De band van Don Redman zat in Parijs. Zijn trombonist Tyree Glenn en de tenorsaxofonist Don Byas kwamen met een band hier naar toe. Don Redman zelf bleef in Parijs. Deze mensen waren natuurlijk een enorme stimulans. In Rotterdam liepen er twee broers rond, ik dacht dat het Denen waren. Ik vond ze toen net zo goed als Charlie Parker, de Cambell Brothers. Als je de platen van het orkest van Don Redman nu hoort, die hij heeft opgenomen tijdens zijn verblijf hier, het zijn tamme dingen.
PURE JAZZ
Rob Pronk was modern. Zijn Boptet speelde in steeds wisselende bezetting. De oude jazz, die daar ook gespeeld werd, was met Aart Scheffelaar (piano) uit Den Haag. Omdat de JATA (Jazz at the Ambassadeur. Een jazzclub gerund door Hans Sonnenberg, HZ) ontstaan was uit een oude stijl jazzclub, hield ik die stijl af en toe nog wel eens aan. Aart Scheffelaar had Frits Hotz bij zich, een hele goeie trombonist en Serein Pfeiffer, ook een hele goeie trompettist. Den Haag had toen de beste jazzmusici. Pianist Eric Krans speelde altijd zwarte muziek, terwijl de Dutch Swing College Band de blanke Chicago-stijl speelde. In Rotterdam had je saxofonist Tom Bronsvoort. Hij was op Illinois Jacquet afgestemd en hield van flageoletten en die de lucht ingillen. Als ik mijn jazzmiddag in de L’Ambassadeur had, werd ik door de eigenaar, Cor van Eck, toch gedwongen om er een tango tussen door te gooien en dan gingen de jazzmusici heel verveeld staan spelen. Johnny Dankworth stond ook in de Ambassadeur. Als dan de zangeres klaar was met haar tekst, dan kwam die altsax en was het weer pure Bop wat je hoorde. Wij waren met Jazz at the Ambassadeur de eersten die met jazz kwamen en niet met een veredeld dansorkest. Het was zwart-wit, pure jazz. Dat liet de eigenaar van de Ambassadeur toe, omdat er zondagmiddag vierhonderd mensen in de tent zaten die twaalfhonderd consumpties opdronken. Dat was voor hem zeer lucratief. Ik heb de JATA twee jaar gedraaid. Hans Vos (voorzitter) had ik er gewoon als vriend tussen geschoven. Hij bemoeide zich eigenlijk niet met de zaak. Zijn zus en een vriendin van hem zaten wel eens aan de kassa, maar ik moest het allemaal rooien. In oktober 1950 werd ik voor het eerst opgeroepen voor de militaire dienst. Ik ben in Nederlands Indië geboren, maar ik was Nederlands en mijn ouders ook dus ik hield gewoon de Nederlandse nationaliteit. Iedere keer als ik een oproep kreeg werd die weer ingetrokken. Pas in oktober 1952 ben ik in dienst gegaan. Toen ik niet meer in Rotterdam was, was het gelijk over en uit. Ik ben nog wel een keer met de hele hap naar ’s Hertogenbosch gegaan om daar een beetje op te treden en te spelen, maar je moet een gek hebben die dat circus wil en dat was ik en Coen Postmus ook.
MODERNE KUNST
Na de militaire dienst kwam ik in het Venster en ging mijn belangstelling meer uit naar moderne kunst en ik ging fanatiek platen verzamelen. Dan moest ik elke week naar Den Haag om voor heel veel geld van die dingen te kopen. Je had Jan van Ellinkhuizen. Hij importeerde jazzplaten. Hij ruilde twee Nederlandse jazzplaten voor één Amerikaanse. De Nederlandse waren altijd de Ramblers met Coleman Hawkins of Bennie Carter of Freddy Johnson. Die platen zijn van de markt gevist en gingen naar Amerika. Dat zullen de enige Nederlandse jazzplaten, jazz tussen aanhalingstekens, geweest zijn die hier in omloop waren. Er kwamen veel nieuwe merken. Blue Note bijvoorbeeld. Die oude jazzplaten heb ik ook allemaal. Ik heb alle opnames van King Oliver, Armstrong, Johnny Dodds, Jelly Roll Morton, de hele hap van 1920 tot 1928. Dat ligt allemaal op 78 toeren bij mij thuis.
OORLOG
Ik heb altijd open gestaan voor de oude stijl, dus ik vond het ook niet nodig om daar ruzie over te maken. Als er in 1943 een soort Bebop komt, is dat zo totaal anders. Eet je vandaag vis en morgen vlees, dan heb je toch twee keer lekker gegeten. Maar het was eigenlijk zo dat je niet meer normaal met elkaar kon praten. De haat en nijd tussen de nieuwe stroming en de traditionele jazz, dat was gewoon oorlog! Het is altijd concessies doen aan het grote publiek. Dat was ook de grote controverse tussen Coen Postmus en mij. Hij deed er aan mee. Dan wou hij succes hebben in Parkzicht en moest Pia Beck er ineens bijkomen. Pia Beck kan wel piano spelen en je kunt om haar lachen, maar het is geen jazz. Al dat soort jazz-achtige dingen zaten ook in de Wieck (van de Millers, HZ). Die orkesten hebben allemaal voor de Amerikanen gespeeld in Partenkirchen
BEBOP
Cor Dekkinga ging naar De Kroon. Ik programmeerde voor de JATA. Cor was al heel lang met de RJS (Rotterdamse Jazz Sociëteit) bezig en die had een paar vriendjes. Een van de jongens was tekenaar bij het bureau van Jan Hoogstad. Jan van Wel was er ook bij. Hij is later een beetje in de war geraakt. Ze zijn allemaal, eh verdwenen. Het waren amateurs, maar Rob Pronk ging proberen professional te worden. Hij heeft een belangrijke rol gespeeld. In die tijd had je veel pianisten. Hij is op een gegeven moment maar op trompet overgestapt en dat lukte aardig. Ook Ack en Jerry van Rooyen waren regelmatig in Rotterdam. Je begrijpt natuurlijk wel dat zo’n eigenaar van een jazzkelder onder een restaurant aan de Bergweg, of waar dan ook, niet erg zit te wachten op moderne jazz. Dat was te nieuw. Wanneer is de Bebop nou eigenlijk ontstaan? 1943 in Minton. Dan krijg je de hoogtijdagen van Parker in 1946 en Dizzy Gillespie, Howard McGhee en dat soort mensen. In Parijs zaten ze in 1948-’49. Parker stond al stijf van de drugs in 1948. In Nederland was dat nog niet aan de orde. De enige drugshandel was op de Kruiskade, waar je een stickie kon kopen voor een kwartje en daar bleef het bij. En Katendrecht natuurlijk. Ik kende iemand uit Curaçao. Daar wilden ze van het imago af dat al die jongetjes hier verkeerd terecht komen. Hij heeft hier onderzoek gedaan en ontdekte dat de Antilianen, die hier aankwamen met de boot van de KNSM, als eerste naar De Kaap gingen. Hij zegt: ‘het is veel erger dan ze mij verteld hebben.’ Hij kwam ook bij Anita van Schoonhoven. Zij is een echte jazzfreak. Jan (Jan van Schoonhoven, HZ) verdiende het geld, zodat Anita concerten kon organiseren zoveel ze wilde. De huispianist in Pop-Eye in Delft was Mal Waldron. Nou, dat is ook niet de eerste de beste. Ik ken Anita en Jan sinds 1958 en toen was ze al behoorlijk aan de gang met avant-garde jazz. Omdat ze zo mager was werd ze Olijfje genoemd, vandaar Pop-Eye. Daar was de ene week pop en de andere week jazz
KURHAUS
Ik ging naar het Kurhaus in Scheveningen en het Concertgebouw in Amsterdam. In Rotterdam was niet veel. De Doelen waren er nog niet en de enige zalen die je hier had, waren de aula van museum Boymans en de zaal van de Rotterdamse Kunstkring, die totaal ongeschikt waren. Je kunt Count Basie ook niet in zo’n noodgebouwtje neerzetten. Het was een hele magere periode voor de jazz in Rotterdam. De enige die ik nog wel gezien heb was Stan Kenton in de Rivièrahal in 1955 (Voor zover bekend, was het orkest van Stan Kenton toen niet in Rotterdam. Lou van Rees organiseerde in 1953 en op 28 april 1956 een aantal concerten in Scheveningen en Amsterdam. De band van Kid Ory speelde wel in de Rivièrahal op 4 november 1956, HZ).
Aantekening Hans Sonnenberg: ‘Kenton heeft voor zijn fan Wim Nievendijk die net op 25-jarige leeftijd was overleden nog Concerto to end all concerto’s gespeeld als postuum eerbetoon.’
Er waren concerten onder auspiciën van de Hotclub de France dat waren bebop bandjes die in de Blauwe Zaal van het Beursgebouw speelden. Een enkele keer, als zo’n orkest kwam overwaaien, was het wel leuk.
SARA VAUGHN
Ik vind het Miller Sextet geen jazz, dus daar ging ik dan ook niet naar toe. Ik vind dat Eddie Doornbos een ontzettend goed Amerikaans accent heeft en prima kan zingen, maar voor mij hoeft het niet. De enige die er tegenaan hing en die ik wel serieus nam was Wessel Ilcken en zijn combo met Rita Reys. Ik vind haar, nadat ze weduwe geworden is, echt de absolute top en de begeleiding die ze nu heeft is beter dan Pim Jacobs. Ik vind hem een society pianist. Tis niks, maar ja, als je met zo’n man getrouwd bent en je kunt leuk samen optreden en het publiek vreet je op, dan moet je het doen. Ik vind haar van het zelfde niveau als Sarah Vaughan. Die moeten ze in Amerika ook niet. Ik zit in een groot hotel in Amerika met een hele goeie fotograaf. Er komt een vrouw de trap af en ik vraag de portier: ‘is dat Sarah Vaughan?’ Hij zegt: ‘how do you know?’ Stapte ze in zo’n Cadillac om op te treden, maar er kijkt geen hond naar haar om. Twee straten verder zit David Bowie handtekeningen uit te delen met tweehonderd mensen om hem heen. Kom je in Bleekerstreet en 7th Avenue, daar zitten goeie bands waar je nog nooit van gehoord hebt. Ik at daar zonder een dollar meer te betalen. Staat Freddie Hubbard aan je tafel met een pianist en bassist. Je kunt om tien uur komen eten en dan moet je er om twaalf uur uit en je kunt om twaalf uur komen eten. Kost je geen cent.
ZÓ!
Ik ken maar twee Nederlandse jazzzangeressen dat zijn Rita Reys en Babs Pronk. Babs zong regelmatig bij mij. Het irriteerde mij niet, maar damesgekweel dat voor jazz moet doorgaan en geen jazz is, daar heb ik geen boodschap aan. Karel Reys speelde ook bij mij. Hij stond op het punt van krankzinnigheid, zei men. Ik heb nooit gemerkt dat hij niet goed in zijn bovenkamer was. De familie Reys bestond uit een pa, hij was dirigent van het Circusorkest. Moe was een gezellige volksvrouw. Rita had een zusje, dat was zó. Rita was zó. Kareltje was zó en dan heeft ze nog een broer met een klompvoet. Die is helemaal verzopen en scheldt iedereen verrot op straat. Ik kwam bij hen thuis op de Sophiakade. Een andere bekende familie was Van Lankeren. Rob is heel jong gestorven, hij was misschien een jaar of vijfentwintig. Philip Willebrandts, daar kon je ook om lachen. Hij was altijd op de Bal Champêtre’s in Lommerrijk te vinden met zijn buikorgel. Hij begon een zaak op de Nieuwe Binnenweg en die liep als een trein: De Pul. Hij is er mee gestopt en een Duitser heeft het interieur over genomen. Er waren twee ontzettend leuke oude Rotterdamse kroegen De Pul en de Windmolen in de bocht van de Nieuwe Binnenweg, hoek Van Speijckstraat. Dat is naar Amsterdam gegaan.
SMOKKELEN
Charles Gelauff was een verzamelaar. Ik heb hem leren kennen in 1945. Hij speelde trompet, maar hij verdiende het meeste geld met het smokkelen van horloges en nylon kousen. Voor mij bracht hij platen mee uit België. Hij had een joodse vriend, Max Polak, die in de oorlog is vermoord. De platen die ze samen hadden verzameld zou hij nooit weg doen (zijn collectie is spoorloos, HZ). Hij had voor Rotterdam eigenlijk een heel essentiële verzameling jazz. Hij heeft mij ooit voor het lapje gehouden. Hij deed het voorkomen of in het huis van zijn schoonmoeder in Hengelo al die OKeh’s (platenlabel, HZ) met opnames van Louis Armstrong’s Hot Five en Hot Seven uit 1925 tot 1927 lagen. Die had hij helemaal niet. Hij had gewoon die Parlophone dingen die uit Engeland geïmporteerd werden. Charles vond het leuk om af en toe jazztrompet te spelen. Hij deed een beetje Bubber Miley (de trompettist in het orkest van Duke Ellington) na door met een mute te spelen, maar hij zat gewoon in een dansorkest. Af en toe mochten ze een nummertje Hot, want de eigenaar van de zaak waar ze speelden wilde dat gedonder niet. Ik denk dat hij als trompettist niet zo geweldige kei was. Hij zal een stuk minder zijn geweest zijn dan hij zelf dacht.
FRANCIS WOLFF
Charles was ook bevriend met Francis Wolff, die woonde in Berlijn. Hij was een enorme jazzfreak. Hij wilde vluchten naar Amerika, omdat hij in de gaten werd gehouden door de Sicherheitsdienst.
Charles zei: ‘ik kom wel naar je toe, dan gaan we naar Holland. Ik sleep je de grens wel over. Zijn schoonmoeder woonde in de buurt van Hengelo op de grens. Als je het huis inging was je in Nederland. In de tuin stond je in Duitsland. Ze zijn met de boerenbus naar dat oord gegaan en via een bospad daar naar binnen gegaan. Charles is in het huis van Wolff in Duitsland achter gebleven. Wolff dook onder in het huis bij Hengelo. Sien, de vriendin van Charles, heeft Wolff naar de boot gebracht in Hamburg. Weer via dat bospad. Hij is toen met de Bremen of de Europa naar Amerika gegaan (volgens de website van Blue Note met de laatste boot uit Duitsland naar de V.S. Waarschijnlijk de Europa, HZ). Het schip was al vertrokken en toen stond nog de Gestapo op de kade. Ze hebben het maar gelaten voor wat het was. Charles is aangehouden in Duitsland. Of hij Wolff was. Hij zei: ‘nee, ik ben hier om contracten te regelen. Met zijn Nederlandse paspoort kon hij weer gaan. Wolff is in Amerika aangekomen en heeft Blue Note opgericht (Francis Wolff is vooral bekend als de fotograaf van Blue Note. Hij is met zijn Berlijnse vriend Alfred Lion medeoprichter van het platenlabel, HZ). Hij is de jazzmusici gaan opzoeken. Als eerste is hij naar de boogiewoogie pianist Meade Lux Lewis gegaan. Hij heeft de eerste opname met hem gemaakt, Honky Tonk Train Blues. Toch vond hij de muziek niet waarvoor hij naar de V.S. ging. Het was allemaal veranderd door zo’n band als Basie, die in 1933 het orkest van Bennie Moten heeft overgenomen. Het begon allemaal te swingen. Je botste op Ike Quebec en dat soort swingers, dus kreeg Blue Note een heel andere wending dan Wolff zich gedacht had. Pas in 1945 vond hij een jazzband zoals hij zich dat had voorgesteld: New Orleans. Hij kon dat niet meer op Blue Note uitbrengen en hij heeft een tweede merk in het leven geroepen: Climax. Daar staat nu de oude jazz op, Kid Ory o.a. Wolff was een joodse jongen die last had van de Hitler-waanzin. Hoe dat nou precies met die joden in Duitsland zat dat weet ik niet. Neem zo’n man als Steinway. Hij heeft zijn hele leven, tot 1945 toe, prinsheerlijk als joodse familie in Duitsland gewoond. In Hamburg met een grote Ausweis. Heel het Filharmoniker zat vol met joodse solisten, die hadden allemaal een Ausweis en mochten blijven zitten. Er zijn 160 duizend Duitse joden vermoord. De een mocht wel vluchten en de ander niet.
TREKHARMONICA
Er zijn mensen die noemen het jazz als ze met een trekharmonica op een podium staan. Je had in die tijd een trompettist en een tenorsaxofonist. Zij imiteerden de vooroorlogse Amerikaanse jazzmusici, die regelmatig in Rotterdam waren, zoals Coleman Hawkins. Het waren Kid Dynamite en Teddy Cotton. Zij zaten niet in het jazzcircuit, maar in een poffertjestent aan de Kruiskade, de Gastronoom, op zondagmiddag. Als ze daar niet zaten, dan zaten ze op Katendrecht in het Walhalla. Ik kwam ook wel in het Walhalla. Dan ging je van hier met een bootje naar de Kaap. In eerste instantie om Grieks te gaan eten bij Bayukas en dan natuurlijk naar het Walhalla. Maar of het nou jazz was wat daar gespeeld werd, weet ik eerlijk gezegd niet, maar het was wel gek. Op de hoek kwam je binnen in eigenlijk een hele kleine dancing en het orkest zat boven de deur. Teddy Cotton heeft nog altijd twee zoons in Rotterdam rondlopen. Zijn vrouw (uit Rotterdam) is overleden toen de kinderen erg jong waren. Een buurvrouw zei tegen haar: ‘ leg je hoofd nou maar rustig neer, ik zorg voor de kinderen’, maar dat mocht niet van de goede overheid. Dus er was steeds een inval op de Kaap van de politie of de kinderbescherming, maar die twee donkere kindertjes vond niemand. Ze zijn gewoon op de Kaap op gegroeid. Teddy Cotton liet zich niets aan die kinderen gelegen. De kinderen zijn opgevoed door hun moeder en toen ze overleed stonden de kinderen op straat zonder vader.’
BRONNEN
Interview 11 oktober 2007
Jim Postma: In Memoriam Hans Sonnenberg. Rotterdam Vandaag & Morgen 4 oktober 2017.
Sanne Poot: ‘Hans Sonnenberg, pionier in de Rotterdamse kunstwereld’ (AD, 30-9-2017).
Hans Zirkzee: ‘Jazz in Rotterdam, de geschiedenis van een grotestadscultuur’.
Hans Zirkzee
Hans Zirkzee
‘mister’ jazz in Rotterdam,
muziekdocent,
saxofonist,
concertorganisator,
schrijver, jazz-historicus,
auteur van Jazz in Rotterdam
(de geschiedenis van een grotestadscultuur),
winnaar Dutilh-Prijs 2016
OVER R†JAM
Stichting Rotterdam Jazz Artists Memorial