Jazz is een internationale cultuurpest

OVER JAZZ IN ROTTERDAM TIJDENS DE TWEEDE WERELDOORLOG

door Hans Zirkzee

Auteur van het boek Jazz in Rotterdam, Hans Zirkzee interviewde en schreef over talloze jazzmuzikanten die een band met Rotterdam hebben of hadden.
Nu een reeks verhalen waarop we tachtig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog op terug kijken. De voornaamste rode draad in de serie is de grote hoeveelheid aan jazz in Rotterdam tijdens de periode van de Duitse bezetting. 

5 MEI 2025 - 80 JAAR VRIJHEID

"Ook mensen uit het amusementsbedrijf zullen er goed aan doen zich zoo snel mogelijk aan de nieuwen toestand aan te passen......"

“Toovenaars van melodie en rythme” DEEL 5
Jazz in Rotterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog

Dat er geen jazzmuziek was tijdens WOII is nog steeds een hardnekkige en weerbarstige misvatting. Het aantal jazzconcerten stond gedurende de bezetting namelijk op een historisch hoogtepunt! Tijdens de eerste jaren van de oorlog was er sprake van een economische hoogconjunctuur. Het publiek had poen en niemand wist of dat na de oorlog nog wat waard zou zijn. Alles was op de bon, dus het geld werd besteed aan uitgaan. In een reeks artikelen over jazz in Rotterdam tijdens de bezetting duikt Jazzradar in dit verleden.

Jazz is een internationale cultuurpest
Voorkomen moest worden dat muzikale anti-Duitse sentimenten zich zouden manifesteren. Een kleine maand na de Duitse inval maakte mr. P. Oud, de burgemeester van Rotterdam, in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 5 juni 1940 bekend ‘dat bij het ten gehore brengen van muziek, zowel op straat als in inrichtingen tot het gebruik van eet- en drinkwaren, verboden is liederen ten gehore te brengen, welke tegenover Duitsland een vijandig karakter dragen of van opruiende aard zijn’. Straatmuziek werd uit het centrum – of wat daar nog van over was – geweerd. Alleen in het Westen, op Zuid en de wijk Blijdorp mocht straatmuziek gemaakt worden. Over jazz werd niet gesproken. Het blad De Jazzwereld sloeg in juni 1940 een niet al te fatalistische toon aan: ‘Ook mensen uit het amusementsbedrijf zullen er goed aan doen zich zoo snel mogelijk aan de nieuwen toestand aan te passen. Verduisteringsproblemen zullen bovendien nog wel eens moeilijkheden verschaffen en nachtfeesten bijna onmogelijk maken. Voor onze musici is er thans echter volstrekt geen reden om den moed te laten zakken.’

De Jazzwereld juni 1933

JAZZWERELD
De Jazzwereld wilde de bezetters niet tegen de schenen schoppen, want het was maar al te goed bekend hoe de nazi’s over jazz dachten. Bijvoorbeeld: het Zeitschrift für Musik uit augustus 1940:

‘Jazz ist keine Musik, sondern eine als Musik getarnte internationale Kultuurpest und eine den niedersten Instinkten der Masse entgegenkommende Respektlosigkeit mit dem Zweck, die Kultuurmusik des Abendlandes und hier im Speziellen des musikreichen Deutschlands zu besudeln und in jeder Form zu zerstören’ (uit: Kees Wouters Ongewenschte Muziek)

De racistische opvatting over jazzmuziek van Willem van Steensel van der Aa, musicoloog en muziekcriticus, kreeg onder druk van het Duitse gezag in De Jazzwereld een prominente plaats. Hij onderschreef in de editie van oktober 1940 de visie van de Duitse schrijver Max Merz, die in zijn artikel ‘Wir und der Jazz’ betoogde dat er sprake was van een jazzepidemie, waar tegen de Europese jeugd beschermd moest worden.

‘De vatbaarheid van de jeugd voor deze epidemie kan slechts van biologisch standpunt verklaard worden en men zal wel niet dwalen als men mede tot de oorzaken voor het falen van de noodige afweerkracht tegen dit vergif rekent de met het geweldige aangroeien van het mechanisme der groote stad verbonden vervreemding van den mensch van de natuur, de ontaarding van zijn instincten, een zeker verval van de volkskracht en het volksche bewustzijn’. Van der Aa voegde hier aan toe: ‘Daarbij hebben wij, ons terdege van haar cultureele beperkingen bewust, ons wel gewacht haar een universeele kunstwaarde toe te kennen, of haar beoefening als geschikt voor blanke musici aan te bevelen.’

Ondanks de redactionele ruimte die Van Steensel in het maandblad kreeg, staakten de Duitse autoriteiten de uitgave van De Jazzwereld. Het laatste (dubbel)nummer verscheen in november 1940. Het verkondigen van rassentheorieën die strookten met de nationaalsocialistische opvattingen was vanzelfsprekend wel toegestaan. Het Rotterdamsch Nieuwsblad plaatste op 24 maart 1941 een recensie van een van de schaarse jazzlezingen:

‘Zaterdagmiddag 22 maart hebben de heeren Yeak Man (J.F. de Vin) en Aurny Oost onder auspiciën van de Allround Stars een lezing over jazzmuziek gehouden in de Rotterdamse Kunstkring. Dhr. Yeak Man merkte op dat jazz de muziek der Noord-Amerikaansche negers is en dus feitelijk alleen gespeeld en begrepen kan worden door de negers. Daarnaast is het aan een kleine groep blanken gelukt de taal der jazz bijna te verstaan. Dhr. Oost veroordeelde jazzverknoeiers als Nat Gonella, die de oorzaak zijn dat de jazz een slechte naam krijgt.’

In de loop van 1942 namen de bezwaren bij het DVK (Departement van Volksvoorlichting en Kunsten) van de sympathisanten van het Duitse regime tegen jazzorkesten toe. De klacht over het concert op 13 september 1942 van de band van Boy Edgar en Pi Scheffer in het Haagse Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen loog er niet om:

‘Stop met deze massaopzwepingen. Laat toch de Nederlandse jeugd niet door dergelijke Amerikaansch-Joodsche invloeden verpest worden. Het is werkelijk droevig aan te zien hoe hier frissche Hollandsche jongens en meisjes, prachtig materiaal voor Jeugdstorm en S.S., zitten wiebelen op negerklanken,’ schreef een fanatiek lid van de Nationale Jeugdstorm, een Nederlandse jongerenbeweging naar het model van de Hitlerjugend.

Willem, Henri, Adriaan van Steensel van der Aa, alias Will G. Gilbert (Bron: NJA)

JAZZ INFERIEUR
De bewering van Van Steensel van der Aa, dat jazz inferieur was aan westerse muziek, sloot naadloos aan op de visie van het DVK. Jazz moest verboden worden, maar het ontbrak aan heldere muzikale criteria op grond waarvan de ambtenaren van het DVK en de NKK (Nederlandsche Kultuurkamer) jazzmuziek konden toetsen. Van Steensel van der Aa kreeg opdracht een nauwkeurig geformuleerd jazzverbod op te stellen. Zijn eerste concept was gereed in de herfst van 1942 en simpelweg getiteld: ‘Verbod van Negermuziek’. Nooit is het iemand gelukt een sluitende definitie van jazzmuziek te geven, maar Gilbert deed een poging.

‘Deze bepalingen beoogen de volledige uitroeiing van de primitieve, negersche (vreemdrassige) invloeden op de amusements- en dansmuziek, invloeden die het cultuurpeil voornamelijk van de jeugd van ons volk naar beneden halen, en door den omgang met ‘bastaardmuziek’ haar smaak voor het goede bederven.’

Waarna een ruim drie pagina’s tellende lijst volgde van, in de optiek van Van der Aa, typische jazzstijlvormen zoals: ‘een rhythmisch zwabberende melodie boven het machinaal constante metrum’ of ‘een overmatig vibrato dat de toonhoogte bijna onherkenbaar maakt.’ Toegestaan was ‘Rumba-muziek in beperkten mate, Hawaïmuziek voorzoover ten gehoore gebracht door kleurlingen uit de Stille Oceaan … en improvisatie over een harmonisch schema, mits de melodiek geen verwantschap vertoont met de negersche blues- of andere melodiek.’

De eerste versie van het verbod werd door de DVK afgewezen, maar de gespecificeerde verbodsbepalingen waren het uitgangspunt voor een tweede definitieve versie van de ‘voorwaarden verbonden aan het verlenen van een vergunning voor dans- en amusementsmuziek’. De terminologie ‘volledige uitroeiing’ werd niet meer gehanteerd, maar ‘muziek ten onrechte aan te duiden met de woorden jazz of jazzmuziek’ was niet meer toegestaan. Waarna een hilarische lijst van verboden stijlkenmerken volgde.

Verbod van negroide en negritische elementen in dans- en amusementsmuziek

STIJL- EN WERKVERGUNNING
De orkestleiders moesten een verklaring ondertekenen, dat zij kennis te hadden genomen van deze verbodsbepalingen en geen Joodse of uit vijandelijke staten afkomstige muziek meer ten gehore zouden brengen. Deze verklaring moest vergezeld gaan van een repertoirelijst en een opgave van de namen en adressen van de orkestleden. Om oneerlijke concurrentie tegen te gaan werd het optreden van amateurmusici aan twee vergunningen gebonden: een stijlvergunning van het DVK en een werkvergunning van de NKK. Driehonderd aanvragen voor een vergunning werden ingediend. Op 1 juli 1944 bedroeg het aantal door de NKK getelde beroepsorkesten 271.

De top van het DVK drong er op aan de amateurorkesten aan banden te leggen, mede om de beroepsmusici te beschermen tegen oneerlijke concurrentie, maar Van Steensel van der Aa stelde dat amateurs in het Nederlandse muziekleven onvervangbaar waren. De publieke belangstelling voor muziek was tijdens de oorlog groter dan ooit. Hij voorzag dat de beroepsorkesten alléén niet konden voorzien in de grote behoefte aan amusementsmuziek. Bovendien was het al snel duidelijk dat er onvoldoende vakkundige ‘muziekbureaucraten’ beschikbaar waren om toe te zien op de naleving van zijn richtlijnen. Ondanks het vergunningenstelsel kwam van de ‘zuivering’ van de lichte muziek weinig terecht. Het verbod op Engelse teksten werd door de Nederlandse musici behendig omzeild en de weinige ambtenaren van de Kultuurkamer ontbrak het aan muzikale kennis. Het enige hoorbare verschil tussen de ‘goedgekeurde’ jazz en de ‘vrije’ jazz in die tijd was een wat rustiger drumspel, maar ook daaraan hadden veel bands maling.

Richtlijnen DVK

HAWAÏMUZIEK
Mede als gevolg van het jazzverbod groeide de populariteit van de hawaïmuziek. Tijdens de oorlog waren in Nederland ruim zeshonderd hawaïbands actief. Evenals in de jazz vormde improvisatie een gangbaar element in dit genre. Veel jazzmusici kozen daarom voor een muzikale carrière in ‘de ananasmuziek’. De Rotterdamse gitaristen Rob en Frans van Lankeren startten de Hawaiian Minstrels met Rita Reys (Jazzradar, 21 december 2022) die in deze band haar imposante carrière begon.

Hawaiian Minstrels

Peter Schilperoort, de latere leider van het Orchestra of the Dutch Swing College, speelde in de Puka Paka’s. De jazzpianiste en zangeres Pia Beck debuteerde in The Samoa Girls en vibrafonist Coen van Nassau en zanger, gitarist en bassist Eddy Doorenbos maakten deel uit van de Ma-U-I Eilanders.

MA-U-I Eilanders latere bezetting met de populaire zanger Jan de Vries

Het verbod op Engelse titels en teksten leidde ook tot een ‘vernederlandsing’ van de hawaïmuziek. De in de jaren twintig populair geworden tropische klanken uit de Stille Oceaan verloren hierdoor hun authenticiteit en het ontaarde in typische Hollandse amusementsmuziek met de door Bill Buijsman in 1934 opgerichte Kilima Hawaiians en The Waikiki Hawaiians uit Rotterdam als de belangrijkste voorlopers. Zij speelden door het hele land voor uitverkochte zalen. Het publiek droomde van exotische en verre stranden tot de DVK op 17 juli 1944 ook een zinloos ‘verbod op Hawaiianonderricht’ verordonneerde.

The Kilima Hawaiians met Wim van Herpen, Len Utay, Mary en Bill Buijsman

BRONNEN
Jazz in Rotterdam, de geschiedenis van een grotestadscultuur (2015)
overige bronnen vermeld in tekst

Hans Zirkzee
Hans Zirkzee

Hans Zirkzee
‘mister’ jazz in Rotterdam,
muziekdocent,
saxofonist,
concertorganisator,
schrijver, jazz-historicus,
auteur van Jazz in Rotterdam
(de geschiedenis van een grotestadscultuur),
winnaar Dutilh-Prijs 2016

OVER R†JAM
Stichting Rotterdam Jazz Artists Memorial