Johan Paul van Soest over Jazzhouse, Bertus en Appel
Hans Zirkzee interviewt
Hans Zirkzee interviewt
Auteur van het boek Jazz in Rotterdam, Hans Zirkzee interviewde talloze jazzmuzikanten die een band met Rotterdam hebben of hadden. Muzikanten die veel reizen en mensen ontmoeten hebben vaak mooie en interessante verhalen te vertellen.
Het interview vond plaats op 13 juni 2012.
Johan Paul van Soest
(Amsterdam, 27 april 1949)
"WIJ REDEN OP EN NEER NAAR ZWITSERLAND EN DAN SLIEPEN WIJ DRIE DAGEN NIET."
Johan Paul van Soest (Amsterdam, 27 april 1949) is vooral bekend door de televisieserie Bassie & Adriaan en Toen Was Geluk Heel Gewoon. Hij acteerde in films als Ciske de Rat en Amsterdamned. Hij studeerde psychologie en Nederlands, maar hij brak deze studies af en startte met een paar vrienden grammofoonplatenzaak Bertus in Rotterdam. Hij besloot jazzdrummer te worden in The New Creators of Jazz, Sunship Music en Trio Manus. Weinig mensen weten dat hij medeoprichter is van het legendarische Jazzhouse.
Rotterdam was dé uitgaansstad, veel beter dan Amsterdam. Vrijdag draag ik in het Nieuwe Luxor i.h.k.v. de RET Award het gedicht van Martie Verdenius Rotterdam 1940 voor.
De bakker brengt het brood van puin tot puin
De postbode vergist zich in de straat
De morgen en de middag groeien door
En in de kranten staat dat het leven verder gaat
Maar velen vragen zich slechts af waarom
Voor velen is de noodzaak om te leven niet meer nodig
Het praten leidt hen af, maar het denken maakt hen stom
En alle vreugd en werk lijkt ver en vreemd en overbodig
Maar van de zee, de havens waait een frisse wind
In ieder huis dat bleef, in iedere schamele kamer
Waar dat mensen overdonderend overwint
Met mokerslagen met een hamer
Het hamert in de straten
Het hamert in de hoofden
Die stad van ons is moegerouwd
Die stad van ons moet worden opgebouwd
Daar kloppen de houwelen
Daar kloppen weer de harten
We gaan vooruit, we bouwen weer
We zwoegen en we sjouwen weer
We moeten door, we willen door
We weten weer: we zijn ervoor
Als bij een legkaart stuk voor stuk
Past weer de arbeid in geluk
En alles wat verloren ging
Wordt eenmaal een herinnering
De bakker brengt het brood als elke dag
De kinderen gaan naar school en spelen weer
Hun schelle stemmen klinken op de straat
De zon schijnt, en er valt wat regen neer
We weten nu dat alles door zal gaan
We doen ons werk, we slapen en we lopen en we eten
Zo zonder erg glijden we weer in ons bestaan
En onze kinderen zullen dit, goddank, het eerst vergeten
Misschien veel later zullen ze ons vragen doen
Maar dan is alles duizendvoud teruggegeven
De tijd reikt over alles heen
En Rotterdam, die stad van ons, is ons gebleven…
Er zitten straks vijftienhonderd man te kijken en dan zitten er enkelen met een traantje, hoor. Een mooi gedicht. De wereldberoemde schilder Willem de Kooning is geboren en getogen in de Zaagmolenstraat en heeft jarenlang met zijn vader gecorrespondeerd en hij eindigde iedere brief met het zinnetje ‘En elke dag als ik slapen gaat, denk ik nog even aan de Zaagmolenstraat.’
Ik ben in 1952 in Rotterdam komen wonen en die beelden zie ik nog voor mij: de hele stad was leeg. Gerzon stond er en de oude Hema en C&A stond er. Als kind heb ik in Ruteck’s het orkest van Hazy Osterwald gezien, tussen de middag met mijn moeder. De Lijnbaan was spiksplinternieuw nieuw. Daarnaast was Hollandia-Kattenberg, het latere Kreymborg, daar was mijn vader etaleur.
BERTUS
Ik zat op het Melanchthon in Schiebroek en daar hebben we gezamenlijk een schoolkrant uitgegeven en zo heb ik Hans van der Tol en André van de Rhee leren kennen. Toen wij later die platenzaak gingen draaien [Bertus, hoek Nieuwe Binnenweg en de ’s Gravendijkwal, HZ] met Jan van de Linden en Bram Apon kwam Willem van Empel op een gegeven dag binnen – in mijn herinnering is dat 22 november 1973 (1972? HZ), de dag dat Kennedy vermoord werd – met Frank Wright, Mohammed Ali en Alan Silva met een hele stapel platen of ik die effe wilde verkopen. ‘s Avonds speelden zij in de AMVJ. Van het een begon het ander te komen en ‘Tzigane’, zei Willem, ‘we gaan een club openen.’ Ik had geld en Willem natuurlijk niet of hij had wel een beetje geld, maar dat stak hij er niet in. Ik haalde al mijn vriendjes er bij en zo kwam Hans van der Tol weer om de hoek kijken. ‘Maak jij effe een bord’ [Uithangbord voor het Jazzhouse aan de Eendrachtsweg, HZ]. Wij kochten platen in Zwitserland en Frankrijk. Ik was toen al een beetje acteur. Jan bleef dan praten met die gasten en dan zei ik: ‘Blijf jij nou hier’ en dan liep ik het magazijn in met een stanleymes en dan ging ik overal de etiketten afsnijden van de dozen en dan gingen wij het uitzoeken. Je had toen nog geen internet, maar dan gingen wij bellen en schrijven. Zo kregen we die platen steeds goedkoper. We sloegen steeds weer een importeur over, weet je wel.
STUFF
Ik ben in 1970 afgewezen voor de toneelschool en toen ben ik in Utrecht gaan zitten en daar leerde ik zo’n beetje alle grote dealers kennen en toen gingen wij stuff verkopen in Rotterdam en zo hebben wij ons kapitaal bij elkaar verdiend en dan gingen we met de auto van Jan van de Lindens vader platen kopen in Zwitserland. In de Berenkuil aan de Lijnbaan had je van boekhandel ‘De Bengel’ een platenzaak. Officieel is die Sieb van Hoog daarmee begonnen. Het was een heel klein hoekje, een vierkant winkeltje. Hij is met die platen begonnen en eigenlijk is hij een voorbeeld geweest. Die zaak begon als een tierelier te lopen. De platen kostten eenentwintig gulden en bij ons veertienvijfennegentig. Wij reden op en neer naar Zwitserland en dan sliepen wij drie dagen niet. De winkel was van een ouwe kleermaker en daar hadden wij niets aan veranderd. Allemaal geverniste planken en hele grote kasten waar allemaal overhemden in gelegen hadden. Een enorme grote toonbank, maar we hebben alles zo gelaten. Schemerlampen er in, kachel er in, twee stoelen en blowen en thee drinken en sesamkoekjes eten. Meurde je zo’n kegel sesamkoekjes naar elkaar uit. We hadden negen titels: Simon and Garfunkel, Imagine en Ummagumma, geloof ik. Dankers [Platenzaak op de Coolsingel, HZ] had al die platen van Impulse en zo. Decca, al die chiquere merken, maar wij hadden dus goedkopere popplaten en die wilden we ruilen. Dus ik heb daar de beste Impulse platen weggehaald en die verkochten wij ook -die kocht Willem ook voor Jazzhouse– en later gingen wij ze ook zelf importeren. Zo begon dat te groeien en Dankers vond dat helemaal te gek, die verkochten die jazzplaten bijna helemaal niet en maakten winst op die popplaten. Ik nam vijf Coltrane’s mee tegen vijf Pink Floyd’s. Wij waren zo slim dat wij heel goed stations konden overslaan. Dat is wel de handelsgeest van die Jan geweest. Doordat ik afgewezen was voor de toneelschool ben ik gaan studeren in Utrecht, daar heb ik trouwens mijn eerste toneelrol gespeeld bij het Utrechts Studenten Toneel, maar doordat ik die dealers kende… ik interesseerde mij niet voor de verkoop. Het was allemaal heel relaxt in die tijd, maar het ging wel met vijf tot tien kilo per keer. Dat ging wel om geld natuurlijk en dat verkochten we dan op de Beurstrappen en in Eksit. Je had dan een boodschappentas bij je met stukjes van een tientje. Gele Libanon, Rode Libanon, Ketama, Nepal, alles was te krijgen. Geweldig!
PARDOEL
Ik kende Willem al eerder. Ik kwam in Melief. Ik schreef gedichten. Dat was in de schoolkrantperiode. Hij zat in het clubje met Cor Kraat, Mariëtte Rouppe van der Voort en Richard Coppieters. Zij gingen niet naar ’t Schouwtje, maar naar Pardoel en meneer Pardoel -het was dus ook mijnheer Pardoel– als je die een fooi gaf, kreeg je zo de dubbeltjes tegen je kop gesmeten. Dat wou hij niet hebben. Hij was een echte heer en die zaak ging gewoon om zes, zeven uur dicht. Later had je nog zo’n zaak, ‘Buitenhuis’ in Kralingen. Het was ook mijnheer Buitenhuis en dat werd dan ontdekt door ons. Ik ben in 1973 voor de eerste keer getrouwd en toen heb ik van Willem een vleesfondue setje gekregen. Nooit gebruikt.
OPENING JAZZHOUSE
De opening van Jazzhouse was op 27 april 1973. Beneden zat een bar en wij huurden dat dan dus onder van hen en daar kwam dus nooit een kip. Daar stond ook wel een aardige meid en die gozer woonde volgens mij in de Hoekse Waard. Hij was de eigenaar en die vond het allang best dat wij daar gingen huren. Daar had je dus een binnentrap, die hebben wij ook nog geïsoleerd met glaswol. Allemaal gewoon zo er tegenaan. Zij hadden hun ijsblokjesmachine bij ons staan om de hoek bij de w.c. Bij ons zat het behoorlijk vol, zeventig, tachtig man en dan zaten er bij hun drie en dat konden zij niet hebben. Zij gingen gewoon op tijd dicht en dan begon het voor ons. Dan was het inderdaad steentjes tegen de raam gooien om binnen te komen tot vier uur ’s nachts. Aan het interieur hebben we helemaal niets gedaan. Een paar posters opgehangen. Vóór de raam was het podium. Op de dag van de opening speelde Frank Wright. Ik denk dat de politie wel tien keer aan de deur is gekomen.
Het was op 27 april, de dag van mijn verjaardag. Ik ging ’s middags om vijf uur thuis eten. Om een uur of half negen kwam ik terug en iedereen is helemaal lazerus. De kassa is leeg. Leen Leduc, die later in de Jazzbunker de pilaren had geschilderd, staat achter de bar. Willem ligt op de bank aan de zijkant. Ik, half in paniek: ‘Wat is er Willem? De kassa is leeg.’ ‘Ach, Tzigane, komt allemaal goed.’ ‘Ja maar mijn geld.’ Ik zat er voor vijfduizend gulden in en dat was veel geld in die tijd. Dus ik baalde als een stekker, maar Willem zei: ‘Het komt allemaal goed.’ Dat klopte ook. Die zaak begon te lopen als een tierelier. Ik denk dat ik dat geld wel terug heb gekregen of gehaald. Het was ’n beetje fifty-fifty. Willem kennende, was hij vanaf het begin de baas en zo. Hij regelde hoe het allemaal ging. Na drie maanden had ik wel in de gaten: dat is niets voor mij. Maar toen hadden we inmiddels wel dat collectief en we speelden en waren we bezig met een groter podium.
ELVIN
In B14 heb ik Han Bennink nog gezien met de New Orleans Syncopators. Een keurige drummer. In Bertus ben ik zelf gaan drummen. Dat was een jongensdroom die uitgekomen was. Toen had ik een beetje geld en ben ik met Henk van der Jagt gaan spelen. Henk kende ik via Hans Andringa, mijn beste vriend. Die is er met mijn eerste vrouw vandoor gegaan. Daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Daar ben je vrienden voor. In AMVJ speelde in 1966 Elvin Jones. Dat weet de Rotterdamse schrijver Jacques Post, die heeft zijn zoon naar Elvin Jones genoemd. Hij kwam toen al daar. Wij zaten vaak in de Dubble Diamond. Jacques zat bij mij op school en die is boeken gaan schrijven over inspecteur Maalbeek, dat speelde zich allemaal af in Rotterdam en die had het dus ook over de AMVJ in die boeken. Later is hij met zijn zoon naar New York gegaan en zijn ze Elvin Jones tegen gekomen en die heeft heel de avond lopen kraaien: ‘He’s namend his son after me!’ Die zoon vertoeft dus heel veel in New York en hij is een hele leuke schrijver, Elvin Post. Benji de Levie werkte in AMVJ en Bart Wessels, die het Winkeltje van Ansje van Brandenburg heeft overgenomen, was directeur van de AMVJ. Na Jazzhouse gingen we daar wel eens een neutje halen. AMVJ is belangrijk omdat er niets was in Rotterdam. AMVJ was een beetje een soort tegenhanger van B14 toen die kelder dicht ging. Dat was een klein keldertje. Dat was in de tijd van Monk en Blakey, moderne dingen, Dave Brubeck. Art Farmer en Wes Montgomery speelden in de bovenzaal. Dat was het enige podium zo’n beetje. Die stopten als het té modern werd. Toen al. In die tijd begon de Freejazz te komen. De kant van Coltrane, die ooit in Scheveningen heeft gespeeld. Daar is mijn broer naar toe geweest en daar ben ik nog jaloers op.
PADDO’S
Dat Willem Wodka in 1970 in Rotterdam kwam zal ongetwijfeld kloppen. Dat vertelde Janine van Empel nog, dat zij hals over kop Duitsland uitgingen. Hij had een Renault 4. Hij verkocht advertenties voor de Gouden Gids en later luchtfoto’s voor bedrijven en zo. Hij was een slimme vent met een vlotte babbel. Hij was een charmante man. Maakte grote passen en hij kon gewoon mensen winnen. Hij kon je inpalmen ook. Hij was een katalysator voor in ieder geval een hele specifieke stroming en hij heeft voor heel veel mensen iets betekend. Ik denk nog vaak aan Richard [Coppieters, HZ]. Ik hoor hem nog zeggen: ‘Beetje knoflook?’ In Thelonius: ‘Kom op, we gaan pissen. Effe samen pissen.’ En dan stonden we te pissen, maar het ging niet om dat pissen. Het ging om het praten over iets. En dan had ie paddenstoelen op of zo. Die gozer was super positief. We hadden een concert. We zijn aan het spelen en ik zie naast mij een blote reet liggen. Richard ligt naast het podium te neuken. Hij zegt: ‘Ik heb nog nooit zo lekkere wip gemaakt.’
Wij maakten een enorme indruk. Rudy Koopmans schreef in de Volkskrant: ‘De twee slagwerkers waren alleen al een enorme belevenis. Paul van Soest en Erik de Schuytenier zijn ieder op zich uitstekende, felle muzikanten, maar samen vormen ze een schitterend team, dat bijzonder goed naar elkaar luistert en er de zweep zo nodig flink over heen kan leggen.’ Dat was dus bij een optreden van Michael Waisvisz bij een kerstspel. We hebben nooit een cent gekregen en toen kwam Michael Waisvisz optreden bij Willem en Willem heeft hem niet betaald en zei: ‘Ik krijg nog geld van je van dat concert.’ Dat interesseert ons helemaal niet natuurlijk. Het ging ons om het spelen. Als hij dat zó doet, denk je achteraf: ‘Je bent een boef.’ Maar hij gaf ook van alles weg, dus hij moest ook op een of andere manier aan zijn geld komen. Het interesseerde hem ook niet, maar af en toe moest er wat binnenkomen.
DRIEKWARTS
De workshop van Alan Silva. Donderdag 11 april 1974 zouden ze aankomen en dan zouden we gaan repeteren in de Twijfelaar en ze kwamen maar niet en ze kwamen maar niet en eindelijk om half één ’s nachts kwamen ze. We stonden daar al heel de tijd. Het is natuurlijk zo; altijd werd er gedronken, altijd werd er geblowd. Enfin, Alan Silva staat daar voor een stapeltje papieren en zegt: ‘The drums play in three quarter.’ Bert en ik kijken elkaar aan: ‘Play in three quarter?’ We beginnen een beetje hoemtedoem. Alan Silva: ‘Three quarter!’ We wisten absoluut niet waarover hij het had, dus hij komt boos aanlopen en pakt dat stokkie en begint: ting dink te ding dink. Oh, dat. Nou dat kunnen we wel. Hetzelfde verhaal met de blazers. Die moesten b flat blazen, dus die staan mekaar ook allemaal aan te kijken. B flat, b flat? Die beginnen ook allemaal te rammelen. Frank Wright deed het voor en zo kwamen we uiteindelijk tot een structuur. Dat hebben we die vrijdagavond gespeeld en dat was een groot succes en goed bezet. Jentius Hogerdijk heeft er nog opnamen van.
SUNSHIP
Het optreden van het Sunship Kollektief in de studentensociëteit Bikini. We hebben daar gespeeld met het Kollektief voor het corps. Die stonden daar allemaal in jacket. Zij dachten dat wij een dixieland band waren. Toen hebben we daar tweeëneenhalf uur gespeeld. Achter elkaar door. Ik geloof dat we zeshonderd gulden hebben gekregen. Er is één stel geweest in die grote zaal die hebben daar staan walsen. De rest stond in de deuropening. De naam van Manus heb ik verzonnen. Omdat je dus die winkel Bertus had. Later heb ik een theatergroep opgericht, Augustus. Manus is opgericht in 1976. Dat was ook Willems idealisme. Hij haalde die gasten hier naar toe en die moesten ons les gaan geven. Jay Oliver, Frank Wright, Glenn Spearman. Glenn Spearman was een beetje opgefokte, agressieve man, vond ik. Dat zal wel door de drugs komen. Het was een beetje power tussen hem en Frank Wright. Frank Wright was eigenlijk een hele softe, goeie gozer. Hij was echt high. Die Jay Oliver is met die Spearman gekomen uit Londen en die heeft een jaar bij mij gewoond en door Jay Oliver heb ik eigenlijk mijn vrouw leren kennen in café Arens Fox en Eksit.
EGO
De verdieping boven Jazzhouse daar repeteerden we. Ed de Vos werkte nog bij de gemeente en die kwam in zijn pauze naar boven en ging drie kwartier bassen. Soms zaten zijn handen helemaal onder het bloed en dan ging hij weer terug naar de gemeente. Dat heeft hij nog een paar maanden volgehouden. Als je nou de geschiedenis ziet. Wie zijn er nog? Wie zijn afgehaakt of in ieder geval een andere kant op gegaan? Edward van Schaik is dood. Typisch Van Schaik. Ze hebben een keer bij ons gegeten. Ze kwamen wel vaker. Zat heel die band bij mij. Zei ik om half één: ‘Ik ga naar bed, Jullie vinden het wel.’ Stond ik de volgende ochtend om half tien op. Kwam ik beneden. Zaten ze er nóg. Plaatjes draaien en blowen. Recycled Swing was mijn band. De Bunker bands werden omhoog geschreven door Rudy Koopmans. Dat heeft dus ook wel beetje een schisma gemaakt. Marcel Edixhoven had een goede baan en zijn vrouw ook. Ik geloof dat ik het woord ‘ego’ nog niet kende, maar hij was al een groot ego. Hij speelde ook met zijn ogen open, weet je wel. Dat vonden we ook raar. Stond ie altijd naar mensen te kijken. Das raar.
FREAKS
Naast de Jazzbunker zat een bedrijf van bouten en moeren en die vonden het wel raar die freaks naast hun. In de hoek van de bruggen dreef allemaal stuwhout. Dat visten zij eruit. Dat hebben wij gebruikt voor het podium. Bert van Beek had houtbewerkingmachines, want hij was beeldend kunstenaar. Dan werd dat allemaal elektrisch geschaafd. Dat was een geweldig apparaat voor die tijd, en voor ons ook. Zo hebben wij de kasten gebouwd om al die instrumenten in te douwen met slotjes er op, die na verloop van tijd ook allemaal werden opengebroken, want dan werd er weer iets geleend van iemand anders. Archie Shepp speelde in de Doelen. We hadden de Bunker gekraakt. Er stond een hele ouwe, gammele piano. Babs Gonzales was er ook en ik heb nog nooit iemand zó op een totaal verrotte piano horen spelen. Er lagen allemaal meerpalen. Het enige dat er was. Geen bar. Kratjes bier en zo. Bij Bert van Beek oefenden we met Manus. Ik was ook wel zo opportunistisch dat ik er bij wilde zijn waar de action was. Ik was meer voor de power van de Van Schaiks. Het lyrische van Edward. Hij had een heel mooie toon. Hij was veruit de betere van de blazers. Ik heb met hem altijd goed contact gehad. Hij speelde een keer in de vertrekhal van de Holland Amerika Lijn aan de Wilhelminakade. Allemaal korte nummers van drie-en-een-half, vier minuten met een soort elektrische drummer. Allemaal eigen composities en hij droeg ze allemaal aan mij op. Er zaten zo’n twaalf mensen. De Mefisto’s dat was Willem Wodka met Richard. Want het deugde allemaal niet. Er was ook mot en ruzie over opvattingen. Willem op de piano en Richard op drums en dan speelde Glenn Spearman ook nog wel mee. Deelder was er nooit te vinden. Ook niet in het Jazzhouse. Jules heeft wel een goede pr voor zichzelf maar hij heeft er niet veel mee te maken. Ik zette mij af tegen dat gedoe met B.V. Haast en Marcel Edixhoven. Dat was een egotripper vonden wij.
BUTCH MORRIS
Wij hebben ook nog in de Bunker een periode Butch Morris gehad en die heeft ook een jaar bij mij gewoond in de Vijverhofstraat. Sylvia, mijn vrouw, en ik waren in New York. Ik was er al eens geweest, omdat ik er met Bassie en Adriaan heb gefilmd, en Sylvia wilde graag het huis van Charlie Parker zien. Ik vond het best. Het zei mij niet zo veel. Dus wij gingen naar Washington Square. Daar was ook een festival. We stonden een tijdje bij de artiesteningang om te kijken of er nog iemand was die wij kennen, maar dat was allemaal veel te lang geleden. We gaan naar een of ander cafeetje op de hoek. Ik vind er geen reet aan. Ik ging naar buiten. Er was een beetje een geprikkelde stemming tussen ons twee. Enfin, ik loop naar buiten en steek dat plein over, hoor ik opeens een enorme gil alsof er iemand wordt verkracht en ik hoor iemand zeggen: ‘What are you two doing in my town, without me knowing it?’ En daar stond Butch Morris opeens. Die woont daar om de hoek. Wisten wij veel. Hij ging de volgende dag voor twee jaar naar Istanbul. Dingen zijn nooit toevallig. Dus we hebben daar heel de nacht whisky zitten drinken een heleboel cd’s van hem meegenomen. Als je nou foto’s van hem ziet; het is gewoon een maestro. Hij heeft zo’n goeie kop gekregen. Een groot componist vind ik hem. Mensen bij elkaar brengen en muziek laten maken. Echt muziek. Hier zo (klopt op zijn borst). Dat is wat mij aansprak en waarom Frank Wright klopte. Dat is ook wat het met Willem was. Het kwam allemaal from the haert. Dit begreep je. Dat was een bepaald gevoel en dat zocht je op en zodra je dat niet bij een ander herkende. Bijvoorbeeld Rob Verdurmen, wat natuurlijk een topdrummer is of Arjen Gorter, dat vond ik allemaal niets. Dít voelde je niet en bij Breuker voelde je dit dan wel, maar anders. Dat was met Butch Morris dus ook zo.
DWARS
Al mijn bezigheden met die platenzaak en dat Sunship en later het toneel, dat is veel gevoed doordat ik eigenlijk dwars gezeten werd door iemand, waardoor ik iets had van: dan ga ik dus die kant niet op. Ik ging altijd tegendraads de andere kant op. Dat is een hele moeilijke weg. Ik zal ook wel een ego hebben, want anders kan je geeneens op het podium staan bijna, maar ik heb wel altijd, en dat heb ik ook met mijn eigen gezelschap, Het Rotterdams Theater, tegen die gasten gezegd: ‘Het is voor de mensen.’ Het is heel spiritueel. Je geeft een message. Het is Albert Ayler. Music is the healing force of the universe. En Coltrane en zo. Het gaat om heel iets anders en dat geef je de mensen. Het gaat om energie uiteindelijk. Pas de laatste jaren begrijp ik dat een beetje.
APPEL
Toen wij dat openluchtfestival gingen organiseren, had ik al wat geld verdiend met die Bertus zaak. Een hele mooie Toyota hadden we gekocht en die kon ik lenen en ik ging met Willem naar Parijs om contracten af te sluiten. ‘Kom Tzigane, we motte naar Parijs. Bel de advocaat van Cecil Taylor of die kan komen.’ Ik zat zo’n beetje om mij heen te kijken. ‘Ja maar…’ en Willem zei: ‘Bel dan.’ Dat is wel typisch Willem. Indringend en dan kost het mij niets. Dus ik bel de advocaat van Cecil Taylor en vroeg of hij wilde komen spelen op het festival van Rotterdam en toen vroeg die gozer: ‘Rotterdam, is that near Bordeaux?’ Toen was ik zo beledigd dat ik bijna de hoorn er op had gegooid. Het kwam er op neer dat hij zesduizend dollar vroeg en de dollar stond toen op 3,80 of 4,20 dat weet ik niet meer. Toen gingen Willem en ik naar Parijs om daar onder andere Ray Stephen Oche te contracteren en Frank Wright waarmee ik een geweldige nacht beleefde. Die als een malloot dwars door Parijs reed ’s nachts om half drie. Waarbij ik het woord shortcut heb geleerd. Hij crosste gewoon – en hij wist de weg daar – naar zijn flat. Daar liggen blowen. Het was een totaal lege flat met een bed en zijn sax en een muziekstandaard. Wij lagen daar dan op een matras. De avond daarvoor waren we in La Coupole op Boulevard du Montparnasse. Daar tegenover heb je bar Le Select en daar zat vroeger Sartre, Simone Signoret en Kerouac. Dat was dé plek. La Coupole was een enorm groot restaurant met secties. Ik denk dat er driehonderd man zaten, een geweldige zaak en daar zaten wij te eten. Willem en Frans Mes. Hij was een vriend van mij. Ik geloof dat Frank er ook bij was, maar dat weet ik niet zeker meer. Wij hebben ons eten besteld. Daar in de hoek zit Karel Appel met een stuk of zes mooie meiden. Ik zeg: ‘Ik moet effe naar hem toe.’ Want ik had van een vriend van mij, die er met mijn vrouw vandoor was gegaan, gehoord dat hij op de academie een workshop action painting had gegeven. Appel was ook altijd bezig met Coltrane, Shepp en Ayler. Dus ik ga op mijn knieën bij hem zitten. Hij had net het nagerecht gekregen. IJs met iets. We beginnen te praten. Ik stel mij voor en vertel dat wij een jazzfestival aan het organiseren zijn. Dat gesprek ging opeens alle kanten uit. Hij begon over verf te vertellen. Dat hij zijn eigen verf maakte. Dat hij zich het meest verwant voelde met Rembrandt. Wij kwamen in een soort euforisch gesprek, ook over jazz. Je herkent de ziel bij elkaar. Ik wil mij niets aanmatigen, maar je herkent wat bij elkaar en dan klikt het en dan wordt het een feest. Dus wij stegen op in een gesprek over van alles en nog wat. Zijn ijs was gesmolten. Zij zaten te wenken: ‘Kom nou, want het eten is er.’ Ik geloof dat wij veertig minuten hebben zitten praten en hij geeft mij het telefoonnummer van zijn atelier. Hij was net weer begonnen met action painting en kwam weer terug in een bepaalde stijl. Hij zegt: ‘Kom nou bij mij langs. Dan praten we verder. Zorg er goed voor. Het is een geheim nummer en niemand mag het weten.’ Dezelfde avond verlies ik dat telefoonnummer. Ik schaam me helemaal kapot. Dat was dus in 1976 (1974?, HZ). In 1993 zit ik in de tram op de hoek van de Gordel- en Bergweg. Ik kijk de tram uit. Zit Karel Appel daar in een auto met een open dak. Ik wil bijna de ruit er uit slaan om mijn excuses aan te bieden, maar Appel gaat naar rechts en de tram rijdt door. In 2006 vraagt Jentius Hogerdijk aan mij of ik een expositie van hem wil openen in het BKR aan de Binnenweg. Ik wilde graag op zijn atelier komen om de sfeer te proeven. Ik vind dat altijd een van de mooiste plekken; het domein van een ander. Dat is heel bijzonder. Het is vereniging. Hangt daar een foto van Karel Appel met Jentius en nog een vrouw er bij. Dus ik begin dat hele verhaal te vertellen dat ik net heb verteld. Ik vind het zo verschrikkelijk hoe dat is gegaan. Jentius zegt: ‘Nou, ik heb goed nieuws voor je. Die vrouw van de foto komt vanavond.’ Karel Appel was toen in Zwitserland en heel erg ziek. Hij was al dement aan het worden en zo. Zij zou naar Zwitserland gaan en zondags weer terug komen voor de opening van de expositie. Ik vertel haar weer dat verhaal. Zij zegt: ‘Ik begrijp het allemaal en het is ook mooi dat je dat je excuus wil maken, maar Karel is niet meer aanspreekbaar.’ Ik zeg: ‘Zou je dan toch de goedheid willen hebben, als je dan bij hem bent, in gedachten mijn gedachten over te brengen?’ Na afloop van de opening van de expositie vertelde zij: ‘Ik heb jouw excuses overgebracht in gedachten en één uur later is hij overleden.’ Voor mij is dat de essentie voor dingen in het bestaan. Dat is voor mij ook de essentie van jazz. Van beweging, van vereniging. Soms is het heel aards, maar dit is, zeker voor mij met name die Sunshiptijd en Frank Wright, dat kosmische. Coltrane. Die proberen muziek te maken over wat ik nou zit te vertellen.
Interview 13 juni 2012
Hans Zirkzee
Hans Zirkzee
‘mister’ jazz in Rotterdam,
muziekdocent,
saxofonist,
concertorganisator,
schrijver, jazz-historicus,
auteur van Jazz in Rotterdam
(de geschiedenis van een grotestadscultuur),
winnaar Dutilh-Prijs 2016
OVER R†JAM
Stichting Rotterdam Jazz Artists Memorial